Er hangt een wolk van lavendel over het plein en midden in die wolk gaat Titus Twalet schuil als tamboermajoor met achter hem één grote kinderschare. “Allemaal zonder pardon voor het vuurpeleton”, klinkt het engelachtig uit hun mond. “Kopknetter, Krelis. Doe me een Keteltje en een Corona”. Van buiten gaan de kinderstemmetjes over in een ander lied: “Wat rot, wat rot, ze gaan op het schavot”. “Wat klinken die kinderen toch lief”, zegt Krelis zichtbaar aangedaan. “Lief! Ben je helemaal besodejuterd. Dat zijn rechtstreekse bedreigingen”.
Huppel en Hubert zitten er bleek en aangedaan bij. Titus, oprichter van de Oudegrapse partij OZV (Ophef Zonder Vertier) zweept de achtste-groepers steeds verder op tot ze uiteindelijk hysterisch gillend over het plein stuiven. Triomfantelijk stapt Titus de Oude Herberg binnen. Woedend springen Huppel en Hubert op, bijgestaan door boerin Braat. Ze roepen dat het zeer ongepast is en dat er iets moet gebeuren maar Titus blijft beheerst. “Wat nou, een vuurpeloton? Allemaal een zurebom, dat zingen de kinderen. En niks geen schavot. Ze hebben het over een schavuit”, zegt Titus flegmatiek terwijl hij grinnikend naar Huppel kijkt.
Led Ledelich